Kopie uit Discocactus door A.F.H. Buining 1980, pagina 35 - 39
2.
DISCOCACTUS BOOMIANUS Buin. et Bred. Originele beschrijving: Succulenta 50, p.
26-29, februari 1971. Plant plat bolvormig, diameter tot 10 cm, zonder cephalium tot 6 cm hoog,
groen tot donkergroen, aan de basis spruitend, wortels vertakt; diameter
cephalium tot 4,5 cm, even hoog, met witte wol, die 3,5 cm lang is,
voorzien van grijsachtige borstels met lange bruinachtige punten, de
borstels staan stijf rechtop rondom het cephalium, alsof zij dit insluiten. 16-20 Ribben, in een spiraal verlopend, helemaal verdeeld in tepelvormige
knobbels, waarvan de diameter aan de basis 1 cm is en wier toppen 12-1 5
mm van elkaar staan. Areolen boven op de knobbels, eivormig, 3 mm lang en 1,5 mm breed, aanvankelijk
met enige witcrčme wol, maar spoedig kaal wordend. Doorns 12 (-1 3), aanvankelijk geel tot lichtbruin met donkerder punt,
weldra grijsachtig wit met donkerder punt, ruw en als het ware bedekt met
een grijsachtig witte korst; 5 paren randdoorns aan elke zijde,
kamvormig naar de plant gebogen, het onderste paar ietwat naar beneden
hellend, het bovenste paar omhoog stekend, bovendien staat er nog 1 doorn
rechtop en 1 naar beneden; alle doorns zijn tot 3 cm lang; als er 1
middendoorn aanwezig is, dan staat deze bovenin het areool rechtop, is
iets krachtiger en tot 3,5 cm lang. Bloemknop groenachtig; bloem slank trechtervormig, kaal, wit; het
pericarpellum is rond, 2,5 mm diameter, kaal, wit, practisch zonder
insnoering overgaand in het receptaculum, dat wit is, minder dan 4 mm in
doorsnee op de bodem en 5-6 mm hogerop; de eerste schub is op een hoogte
van 25 mm ingeplant, lancet-tot lijnvorrnig, wit met een groene punt, 1 mm
breed; verder naar boven worden de schubben langer, met name de groene
punten, en zijn zij 0,5-2,5 cm lang en 2-4 mm breed, uitlopend in een
lange scherpe punt; de bloembladeren zijn lancetvormig, uitlopend in een
scherpe punt, 2-2,2 cm lang en tot 6 mm breed, zuiver wit; de meeldraden
komen ongeveer 2 cm boven het pericarpellum vrij van het receptaculum, tot
zij de zoom bereiken op een afstand van 20 mm; zij vullen de ruimte op met
gele helmknopjes, die 1 mm lang zijn; hogerop zijn ze iets korter, genčigd
naar de stijl en veranderend in dunne draadjes, waaraan de helmknopjes
vrij bengelend naar beneden hangen; meeldraden en helmknopjes zijn samen
1-2 mm lang; de stijl is 23 mm lang, doorzichtig wit, de witte stempels
reiken tot ongeveer halverwege de afstand tussen de bovenste en onderste
helmknopjes. De vrucht is een langwerpige, roze tot rode bes, 18-25 mm lang, op het
dikste gedeelte 8-9 mm diameter, doorsnee van het napje ongeveer 5 mm, met
aanhangende bloemresten. Het zaad is bolrond, diameter ongeveer 1,4 mm, testa glanzend zwart met
tepelvormige knobbeltjes, langs de buitenzijde van het kratervormige
hilum vlak; hilumweefsel sponsachtig, okerkleurig; micropyle tepelvormig,
duidelijk zichtbaar; funiculus groot van oppervlak doordat de navelstreng
is afgebroken; de zaadmantel is soms in kleine gedeelten op de testa
aanwezig; embryo iets langwerpig eivormig, zonder perispermium,
cotyledons niet zichtbaar. Vindplaats in het noordelijk deel van de Serra do Espinhaco, midden-Bahia,
Brazilie, ten westen van Morro do Chapeu, op een hoogte van ongeveer 900
m, in spleten en op vlakke rotsen, op sommige plaatsen tussen witte
steenbrokken, samen met Melocactus erythracanthus Buin. et Bred., Melocactus
albicephalus Buin. et Bred., Micranthocereus densiflorus Buin.
et Bred. en een Pseudopilocereus soort. |
p. 37
p. 35
|
|