Succulenta (Netherlands) 47(7): 104-105, 1968.
<
Bestaat „Frailea pulcherrima Arech"?
Vit. Hraba, Brno. C.S.S.R.
Op zoek naar het geslacht „Frailea" in onze verzamelingen en die in het buitenland, heb ik vastgesteld, dat enkele soorten niet terug te vinden zijn,, of dat de gevonden planten niet met de oorspronkelijke beschrijvingen overeenkomen.
Helaas waren deze beschrijvingen zeer onvolledig, zodat men heel goed een andere plant voor de oorspronkelijk beschreven soort kan aanzien. Zo zoek ik tot nu toe zonder resultaat naar Frailea knippeliana, Frailea pygmea v. aurea en andere soorten.
Tot die andere soorten hoort ook Frailea pulcherrima Arech. die in het jaar 1905 door Arechavalet beschreven werd. De in het algemeen zeer goede beschrijving werd door een foto verduidelijkt, die o.a. door Britton en Rose in hun groot boek werd overgenomen.
De plant is ca. 3-4 cm lang, heeft een doorsnede van 1,5-2 cm, 19-21 ribben en heeft een stevige peenwortel. 10-12 witachtige randdoorns die 1-2 mm lang zijn, omspannen als de poten van een duizendpoot de iets ingezonken areolen.
De zwavelgele bloem, die ongeveer 1,2-2 cm lang is, bereikt een doorsnede van 2,5-3 cm. De bloembuis en de meeldraden zijn heldergeel. De vruchten zijn wollig behaard, en met zwavelgele doorns bezet. Het uiterlijk van de zaden heeft de auteur helaas niet vermeld.
Ik heb naar zo een plant gezocht, in zaad-katalogi aangeboden zaden gezaaid, naar het buitenland geschreven, allemaal voor niets! Alle planten die ik tot nu toe gekregen heb behoren tot Frailea schilinzkyana, hier en daar met een witachtige bedoorning, maar de echte Frailea pulcherrima Arech. was er niet bij.
De foto van Arechavalet benadert meer de soort Frailea pygmea v. phaeodisca speg. Toch twijfel ik aan zo een overeenkomst. Kort geleden kreeg ik een boek van C. Oosten (1941) in handen, waarin deze medewerker van Arechavalet vermeldt dat Frailea pulcherrima Arech. een synoniem is van Frailea pygmea v. phaeodisca speg. en dat hij de originele plant in het herbarium van het museum van Montevideo had gezien.
Spegaszinii heeft in 1905 Frailea pygmea v. phaeodisca als variëteit van Frailea pulcherrima beschreven. Hij heeft echter in twee kort na elkaar volgende beschrijvingen de plant verschillend beschreven. Arechavalet beschrijft in zijn werk Frailea pygmea v. phaeodisca speg. als Frailea pygmea en laat de toevoeging variëteit phaeodisca geheel weg. C. Oosten schrijft, dat de plant die door Arechavalet gefotografeerd werd en als Frailea pulcherrima Arech, beschreven is een te snel gegroeide vorm van Frailea pygmea v. phaeodisca speg. zijn kan.
Ik ben het geheel met C. Oosten eens dat de foto's en beschrijvingen in beide werken dit bewijzen. Het is ook weinig geloofwaardig, dat een zo opvallende en grootbloemige Frailea maar een keer gevonden zou zijn. Het is interessant dat C. Backeberg dit niet gemerkt heeft en Frailea pulcherrima in „Cactaceae" 1959 als zodanig vermeld en zich daarbij gelijktijdig op de werken van C. Oosten beroept bij de beschrijving van Malacocarpus en Notocactus.
In het boek van A. Berger „Cacteen" 1929 wordt de bedoorning van Frailea pulcherrima als lichtbruin aangegeven en deze beschrijving is later door Backeberg en Knouth in „Cactus A.B.C." 1935 overgenomen. Beide beschrijvingen komen niet met de opgaven van Arechavelet overeen.
De mogelijkheid bestaat, dat hier de oorzaak van alle verwisselingen tussen Frailea pulcherrima Arec. en Frailea schilinzkyana Haage jr eventueel tussen de planten die we tot nu toe als Frailea pseudograhliana aanduiden ligt (Frailea pseudograhliana verschilt van Frailea schilinzkyana door een lichtere bedoorning en lichtere haartjes op de areolen).
Alle planten die in de prijslijsten als Frailea pulcherrima, of die in verzamelingen als zodanig voorkomen, moeten dan ook als Frailea schilinzkyana of een variëteit van deze soort beschouwd worden. Omdat Frailea pulcherrima niet, of slechts als synoniem van Frailea pygmea v. phaeodisca speg. voorkomt, moeten we verder naar de echte Frailea pulcherrima zoeken.
Verder blijft de vraag open, welke plant Ir. Cervinca in ,,Kaktusarsky Linky" 1949 beschreven heeft. Naar het uiterlijk doet de plant sterk denken aan Frailea schilinzkyana, in de beschrijving van de zaden wijkt Ir. Cervinca sterk af. De zaden van Frailea schilinzkyana zijn normaal donkerbruin tot zwart. Cervinca beschrijft de zaden van zijn Frailea pulcherrima als kastanjebruin. Toch mag deze zaak niet weer tot een nieuwe probleem leiden, laten we het op het eerste houden.
Als iemand over het bestaan van Frailea pulcherrima Arech iets meer kan zeggen, zou het me genoegen doen er iets van te horen.
Overgenomen uit "Kaktusy" 1965, Vertaling K. H. Prestlé, Vijverweg 12 Veghel, aan wie u ook eventuele correspondentie hierover kunt richten.